Moet je bang zijn van Slangen?

0
1697
blog placeholder

Overal in de geschiedenis zijn tekenen van slangen te vinden, bijvoorbeeld in mythen. Lange tijd stond de slang symbool voor het kwade; in de Bijbel vertolkt een slang zelfs de verschijning van de duivel in het verhaal van Adam en Eva. Tegenwoordig is deze symboliek vrijwel verdwenen en weten wij wel beter: slangen zijn nuttige dieren omdat zij insecten, slakken en knaagdieren eten. Toch zijn er nog veel mensen bang voor slangen. Deze angst is volgens onderzoekers erfelijk en heet Ophidiofobie.

De slang behoort tot de diergroep reptielen en er zijn ongeveer drieduizend soorten. De Latijnse benaming is Serpentes, dit betekent kruipen. Hoe slangen precies zijn ontstaan is niet geheel duidelijk, maar over het algemeen neemt men aan dat ze ontstaan zijn uit hagedissen. Zoals bijna iedereen weet hebben hagedissen poten, maar wist u dat slangen van oorsprong ook poten hebben? Miljoenen jaren geleden hadden de slangen nog poten, in de loop der eeuwen zijn deze verdwenen. Bij sommige primitieve soorten zoals pythons en de mannetjesboa’s zijn nog sporen aanwezig die duiden op kleine restjes van de poten. Deze ‘restjes’ worden gebruikt om het vrouwtje vast te houden tijdens het paren.

Slangen hebben een skelet dat bestaat uit een wervelkolom en een schedel. Er zitten circa 200 à 400 wervels in de wervelkolom. De huid van een slang is opgebouwd uit schubben. Een misverstand wat vaak ontstaat bij het beeld van deze schubben is dat de huid slijmerig of vochtig aan zal voelen, maar dit lijkt alleen maar zo omdat de schubben soms een beetje kunnen glimmen. De huid groeit niet mee met de slang, die daarom een paar keer per jaar vervelt. Dit vervellen houdt in dat de slang zijn oude huid langs ruw materiaal kapot wrijft en als het ware uittrekt. De oude huid blijft achter en de nieuwe huid, die onder de oude huid groeide, komt te voorschijn. De slang beweegt zich door de brede schubben op de buik af te zetten op de bodem. Naast voorwaarts kunnen ze zich ook zijwaarts voorbewegen en zijn ze goede zwemmers.

Doordat het reuk – en smaakorgaan met elkaar verbonden zijn kunnen slangen goed ruiken en proeven. Door het uitsteken van de gespleten tong vangt het geurstoffen op, bij het intrekken van de tong worden de geurstoffen in de bek afgeveegd aan een smaakzintuig, dit heet tongelen. Deze twee goed ontwikkelde organen komen goed van pas, de meeste slangen kunnen namelijk niet goed zien. Bij sommige soorten zijn de ogen zelfs bedekt door schubben. Soorten die graven en voornamelijk ondergronds leven zijn praktisch blind, soorten die in bomen wonen zien het beste. Hier komt nog eens bij dat slangen geen oren hebben en dus niets horen. Ze kunnen alleen geluidstrillingen opvangen via de grond.

Een goed reuk – en smaakorgaan is dus noodzakelijk voor de slang om een prooi te vinden. Als dit eenmaal gelukt is dood het de prooi. De meeste prooien zijn, zeker in verhouding tot het dier zelf, behoorlijk groot. De bek van de slang moet wijd open kunnen op de prooi naar binnen te werken. Dit vormt geen probleem, want slangen kunnen hun bovenkaak losmaken van de onderkaak.

Wat slangen zoal eten kan verschillen: reptielen, vogels, kleine zoogdieren zoals muizen, kikkers, eieren van vogels en reptielen en andere slangen. De slangen die in het water leven eten voornamelijk vis. Mensen die zelf slangen houden doen aan dwangvoeren. Dit is het uitlokken van de slang door een rat voor hem te houden. Op deze manier wilt de eigenaar het dier onder dwang aan het eten krijgen. Niet eten is immers ongezond.

Slangen houden ieder jaar een winterslaap, dit is voor het diers gezondheid. In koudere landen duurt deze rustperiode ongeveer 3 maanden, in warmere landen slechts 6 weken.

Na deze rustperiode gaan ze paren. Meestal legt het wijfje zo rond de 10 eieren, deze hoeveelheid is afhankelijk van de grote van het wijfje. Na ongeveer 2 a 3 maanden komen deze eitjes uit. Deze broedtijd is afhankelijk van de temperatuur van de omgeving. Sommige soorten leggen de eieren direct na het paren, terwijl bij andere soorten het wijfje de eieren in haar lichaam draagt totdat ze uitkomen. Doordat de jonge slangen een gemakkelijke prooi zijn voor andere dieren, overleven de meeste de eerste tien weken niet.

De schubben zitten bij elke slangensoort anders en vormen een patroon, waaraan je de soort kunt herkennen. Dit hulpmiddel kan goed van pas komen bij het herkennen van een giftige soort. Ongeveer 300 soorten zijn giftig. Een giftige slang is te herkennen aan een driehoekige kop en aan zijn kleur. Slangen die niet giftig zijn hebben een andere kleurvolgorde dan giftige soorten. Zo duidt het aangrenzen van geel aan rood op een giftige slang, indien het dier zwarte, gele en rode banden heeft. De kleur van de mondholte schept ook duidelijkheid. Een giftig soort heeft een helderkleurige mondholte, met voorin of achterin giftanden. Het gif dat vrijkomt uit deze tanden wanneer het dier ergens in bijt is voor het verlammen of het doden van de prooi. In Azië en Afrika leven gifspugende cobra’s, die van een afstand van vijf meter kunnen spugen. Ze mikken dan op de ogen van de prooi zodat deze blind wordt en niet kan vluchten. Bekende voorbeelden van gifslangen zijn adders, zeeslangen, cobra’s en ratelslangen. Het gif van slangen kan ook voor goede doeleinden gebruikt worden, zo worden er waardevolle medicijnen van gemaakt tegen ziektes en een tegengif tegen slangenbeten. Om dit gif te verkrijgen worden de gifklieren van de slang gemolken.

Naast de gifslangen is er nog een andere groep zeer gevaarlijke slangen te onderscheiden: de wurgslang. Deze wurgen hun prooi totdat de prooi dood is en eten het daarna op. Bekende voorbeelden van wurgslangen zijn rattenslangen, pythons en anaconda’s.

Er bestaan zelfs vliegende slangen. Deze vliegen niet echt, maar zweven als het ware. Dit doen ze door in een hoge boom te klimmen en zich vervolgens platgemaakt naar beneden te laten vallen.

Slangen zijn koudbloedig en hebben dus in tegenstelling tot de mens geen lichaamstemperatuur die hun warmt houd. Om warm te worden liggen ze daarom vaak in de zon en leven ze dus voornamelijk in warme gebieden. Slangen leven alleen, niet in groepen. Veelvoorkomende leefplekken zijn grasvelden, oerwouden en woestijnen. Nederland heeft een relatief koud klimaat, er leven dan ook maar drie soorten slangen in ons land: de ringslang, de gladde slang en de adder. De adder behoort tot een van de giftige soorten, maar is voor mensen zelden dodelijk. De gladde slang behoort tot de wurgslangen en de ringslang is eigenlijk de enige soort die we nog regelmatig zien omdat deze overdag actief is.

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Please enter your comment!
Please enter your name here